Mr.

22 / Mr. 5 2022 “DAN DENK IK: TOE NOU, WE KUNNEN MEER EN BETER DAN WE NU DOEN!” WIE IS LIESBETH ENNEKING? Liesbeth Enneking (Nijmegen, 1979) studeerde Nederlands privaatrecht en internationaal publiekrecht aan de Universiteit Utrecht. Ze werkte haar afstudeerscriptie over IMVO-zorgplichten en extraterritorialiteit om tot een proefschrift, waarop zij in 2012 promoveerde. Daarna werkte ze als postdoc en universitair hoofddocent bij het Utrecht Centre for Accountability and Liability Law. In 2017 maakte ze de overstap naar Erasmus School of Law, waar ze een vijfjarige aanstelling kreeg als bijzonder hoogleraar Juridische Aspecten van IMVO. Begin 2022 sprak zij haar oratie uit: Sneeuwwitje en de 5 V’s - Van beleid naar gepaste zorgvuldigheid in mondiale productieketens. In de zomer van 2022 werd haar leerstoel omgezet in een reguliere leerstoel Corporate Responsibility and Sustainability. Liesbeth Enneking en haar partner Thijs van Oeffelt, psychiater bij Altrecht, hebben drie dochters. Haar belangstelling voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) ontstond tijdens een reis in Zuidelijk Afrika. “Toen ik pas aan de universiteit werkte, reisde ik veel”, vertelt Liesbeht Enneking, “en het viel me op dat mensenrechten in Nederland zoveel anders werden beleefd dan in Zuidelijk Afrika.” Ze las in die tijd veel over rechtszaken tegen multinationals in de Verenigde Staten wegens mensenrechtenschendingen in ontwikkelingslanden. “Het voelde als onrechtvaardig dat wij ons verrijken door schadelijke activiteiten in dat soort landen, en in die rechtszaken werd dat aan de kaak gesteld.” Ze constateert nu dat wij in het Westen nog steeds rijker worden door schendingen van mensenrechten en milieu elders. “De kosten worden geëxternaliseerd, in landen waar de bescherming van burgers tegen dit soort schendingen lager is, en die dubbele standaard is niet eerlijk.” Haar gevoel van urgentie is alleen maar groter geworden sinds ze kinderen heeft gekregen. “Ik maak me veel zorgen over welke wereld ik nalaat aan mijn kinderen.” Beleidsmakers, ondernemingen, consumenten en ngo’s doen allemaal wat, maar het is nog veel te weinig, meent Enneking. “Dan denk ik: toe nou, we kunnen meer en beter dan we nu doen!” VERANTWOORDELIJKHEID Als hoogleraar Corporate Responsibility and Sustainability aan de Erasmus School of Law onderzoekt ze welke verantwoordelijkheid westerse ondernemingen hebben voor de negatieve gevolgen voor mens, milieu en klimaat van activiteiten van henzelf of zakelijke relaties. Voorbeelden van onderzoeksvragen: in hoeverre moeten die ondernemingen voorkomen dat lokale dochtermaatschappijen of toeleveranciers schade veroorzaken in gastlanden? Als er schade ontstaat, onder welke omstandigheden kunnen de betrokken ondernemingen daarvoor dan in hun westerse thuislanden aansprakelijk worden gesteld? En: wat is de mogelijke rol in dit verband van wetgeving in diezelfde westerse thuislanden? Op die vragen waren lange tijd geen duidelijke antwoorden. Bedrijven beriepen zich er met succes op dat niet zij, maar hun buitenlandse dochters en toeleveranciers aansprakelijk waren, en dat de verantwoordelijkheid voor de bescherming van milieu en mensenrechten niet bij hen lag maar bij de gastlanden. De ommekeer kwam in 2011 met de introductie van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), waarvan de normen voor bedrijven later zijn overgenomen in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Volgens die richtlijnen moeten alle bedrijven een continu proces van zes stappen doorlopen. Dat houdt in: IMVO-beleid maken voor het bedrijf, IMVO-risico’s in kaart brengen van eigen activiteiten en van bedrijven waar ze zaken mee doen, het stoppen of beperken van de negatieve gevolgen, monitoren van de eigen acties, communiceren wat ze hebben gedaan, en, als ze betrokken zijn geweest bij schendingen: zorgen voor of meewerken aan herstel en verhaal voor benadeelden. Het uit de UNGP’s en OESO-richtlijnen voortvloeiende duediligencebeleid is niet bindend, maar de normen hebben sinds 2011 steeds meer een bindend karakter gekregen door onder meer IMVO-convenanten, eisen in aanbestedingen, subsidievoorwaarden en rechterlijke uitspraken. Door het IMVO-convenantenbeleid hoopte de Nederlandse overheid in de achterliggende jaren de toepassing van due diligence in hoogrisicosectoren te bevorderen. Er kwamen elf convenanten tot stand, met grote verschillen wat betreft ambitieniveau, dekkingsgraad en juridische binding. En in een aantal hoogrisicosectoren, zoals olie en gas, is geen convenant afgesloten. Veel heeft het polderen nog niet opgeleverd. In 2020 bleek slechts 1,6 procent van de grote en middelgrote Nederlandse bedrijven uit hoogrisicosectoren zich te hebben aangesloten bij een convenant. Uit een andere meting bleek dat nog geen twee procent van Nederlands ruim 700 grootste ondernemingen daadwerkelijk het volledige duediligenceproces uit de OESO-richtlijnen toepast. Enneking: “Er is maar een beperkt effect te verwachten van vrijwilligheid.” BREEKIJZER-ZAKEN Daarom kon het Nederlandse IMVObeleid wel een steuntje in de rug gebruiken van de rechter. ‘Breekijzer-zaken’ noemt Enneking de twee uitspraken van de Nederlandse rechter waarin de ongeschreven of niet-bindende IMVOgedragsnormen een bindend karakter kregen. Ze doelt op de zaak van de Nigeriaanse boeren die een lokale Shelldochter en de moedermaatschappij Royal Dutch Shell aansprakelijk hebben gesteld voor milieuschade door oliewinning in de Nigerdelta. En op de klimaatzaak waarin Milieudefensie van Shell een vermindering van CO2-emissies interview

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=